De Reliëftuin
Eric van der Heijden
De opvallende hoogteverschillen in dit kleine deel van De Natuurtuin zijn bereikt door het stapelen van boomstronken en oud bestratingsmateriaal, zoals stoeptegels. De ontstane tuin doet daardoor denken aan een overwoekerde ruïne. In de kiertjes en gangetjes verschuilen kleine dieren zich en houden ze winterslaap. Tegelijkertijd profiteren onder meer varens, vetplantjes zoals tripmadam, muurleeuwenbek, wolfsmelk, brem en gaspeldoorn van de uitzonderlijke leefomgeving.
De (varen-)tuin van gestapelde boomstronken, oftewel stumpery, ontstond in het Engeland van de 19 e eeuw. Omdat hemelwater vooral langs de buitenzijde wegstroomt en daar de planten van nut is, zijn de stronken onderin nauwelijks aan rot onderhevig. Zo is de eerste stumpery uit 1856 in de tuin van Biddulph Grange nog altijd intact!
Het creëren van hoogteverschillen met oud bestratingsmateriaal was een idee van de Nederlandse kunstenaar/filosoof Louis Le Roy (1924-2012). In 1970 startte hij in Mildam (Fr) op enkele hectaren landbouwgrond de Ecokathedraal; een langdurig project waarbinnen mens en natuur tot complexe samenwerking moeten komen. Tot op de dag van vandaag stapelen zijn volgelingen door aan bouwwerken die herinneren aan overwoekerde Maya-tempels in de jungle.
Het Vogelbosje
In de uiterste hoek van de Natuurtuin vindt u Het Vogelbosje, dat bestaat uit onder andere zomereik, els, meidoorn en hulst. De dichte begroeiing biedt niet alleen vogels bescherming, maar ook kikkers, salamanders, padden, bosmuizen, egels en uiteraard insecten. Het geheel herinnert aan een houtwal: een dichtbegroeide, lintvormige afscheiding die in vroeger tijden het vee binnen de wei, en wilde dieren erbuiten moest houden. Ook zorgde de houtwal voor schaduw, beschutting en een constante voorraad stookhout. Helaas is dit typische kenmerk van het kleinschalige agrarische
landschap op veel plekken verdwenen.
Een glooiend paadje leidt door Het Vogelbosje langs een lange muur van snoeihout. Deze zogenaamde takkenril houdt de koude noordenwind tegen, waardoor de laaggelegen zonzijde van het bosje relatief warm en beschut is. Hier profiteren onder andere de mispelbomen van, een zuidelijke soort waarvan de vruchten worden gebruikt voor gelei en likeur. Pas wanneer ze zijn begonnen met fermenteren, zijn de vruchten bruikbaar. Vandaar de uitdrukking ‘Zo rot als een mispel’.